Granaatrood ligt ze in het glas. Een dunne kleur. Door de wijn kan ik vaag de fles zien, met op het etiket het silhouet van Serralunga d’Alba. Alsof er ochtendmist hangt in Piemonte.
De neus erin. Meteen verkocht. Rode bessen, rode bessen, overal rode bessen. En zure kers, en een beetje zoethout. Ik zie het plein in Alba waar ik zat, met stenen die na dampen van de hete dag. Walsen, nog een keer. De neus erin. Nog meer zoethout. Ook bloemen, en niet te benoemen kruiden, aarde. Ik zie de tafel, en de ober met het halflange donker krullend haar, en het bord. Risotto, met truffel, en Parmezaanse kaas. Italiaanse eenvoud, schoonheid, ongrijpbaarheid. Als de Italiaanse vrouw die nu langs mijn tafel loopt.
Het glas naar de mond. Even wachten, dit wordt het moment. Een flinke slok, geen half werk nu. Het stroomt over mijn tong, het klotst tegen mijn gehemelte. Weer de bessen, maar nu ook de zuren, en de droge tannines. Ik zie de risotto, nee ik eet het. Dan de lippen tuiten, de zuurstof naar binnen zuigen. Nog meer zoethout, nog meer frisheid. Het stopt niet. Ik zie de vrouw. Ze kijkt toch nog om. Even oogcontact. Een rilling.
Heel bewust neem ik afscheid. Ik slik door. De smaak blijft, en blijft, en blijft. In de afdronk stijg ik op. Alles valt samen. De stenen, de ober, het bord, de vrouw. Alles klopt.
Ik kijk uit het raam. Het regent in Oss.
Ruben