Wijn is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven van Nederlanders. We drinken het als middagborrel, bij het eten, ’s avonds op de bank. Maar dat is nog niet zo lang het geval. Eigenlijk is deze cultuur pas in de jaren negentig ontstaan in ons land. Tot die tijd dronk men eerder een advocaatje of een jonge klare; wijn was voor zon- en feestdagen. Dat we inmiddels een echte wijncultuur hebben, merk ik iedere dag in de winkel. Ieder van u bewandelt zijn of haar eigen weg door ons wijnlandschap. Ik vind het fascinerend om te zien hoe uw smaak verandert, zich verdiept of aanscherpt. Maar wijncultuur wordt (zoals alle culturen) pas echt robuust en raakt pas echt verankerd als het een historische component bevat. Hoe verhoud je je tot de wijnkeuzes van de vorige generatie(s)? Hoe ga je daarmee om als (‘opgroeiende’) wijnconsument? Tot nu toe is die historische verankering het zwakke punt van onze pas jonge wijncultuur.
Als ik nadenk over wijn en generaties schiet me meteen een Italiaanse oud collega van me te binnen. Zij kon vurig vertellen over de discussies die zij voerde met haar ouders en oma over de Toscaanse wijnen die zij in de familie altijd dronken. Voor haar (groot)ouders moest dat persé wijn zijn van de inheemse druif Sangiovese (die verplicht is in wijnen als Chianti en Brunello di Montalcino). Mijn collega vond dat bekrompen gedachtes en bracht daarom expres Super Tuscans mee naar familiebijeenkomsten: wijnen van recalcitrante Toscaanse wijnmakers, omdat zij in plaats van Sangiovese werken met Franse druivenrassen. Hilariteit en discussie gegarandeerd aan de Italiaanse keukentafel! Het waren verhalen waar ik als wijndrinkend groentje met flapperende oren naar luisterde.
Doorleefde verhalen over wijngeneraties moet je in Nederland nog zoeken met een loep. Ik ben zelf ook iemand die de wijncultuur niet met de paplepel ingegeven kreeg. Hoewel ik opgroeide in de jaren negentig, had ik ouders die nog behoorden tot de zon- en feestdagen wijndrinkers (dat is nu trouwens veranderd, maar dat komt dan weer door de manier waarop ze inmiddels door mij zijn opgevoed!). Mijn wijnopvoeding kreeg ik daardoor pas later, op de universiteit. Daar verkende ik eerst met medestudenten en vooral na mijn studie met collega’s de wondere wereld van het vergiste druivensap. Discussies over wijn voerde ik dus met generatiegenoten, niet met de generaties vóór mij.
Dit soort verhalen over karige familiaire wijnhistorie hoor ik vaker van leeftijdsgenoten. Blijkbaar zijn wij middertigers nog net te oud. Want er is iets in ontwikkeling, ik bespeur verandering. Langzaam tref ik een generatie in de winkel die met wijndrinkende ouders is opgevoed. Deze klanten, net iets jonger dan ik, hoor ik praten over de wijnen die bij hun ouders op tafel stonden of staan en wat zij daarvan vinden. Dat zijn hoopgevende signalen. Deze twintigers en begin dertigers roep ik dan ook van harte op om de wijnervaringen met hun ouders en grootouders intens te beleven. Besnuffel die ervaringen, laat ze rondwalsen, slurp ze naar binnen, geef ze zuurstof, spuug ze agressief uit, of slik ze verlekkerd door. Op die manier bouw jij en bouwen wij als wijndrinkende natie aan onze wijnstamboom en werken we aan de volwassenwording van onze wijncultuur.
Ruben