Begin 2021 proefde ik voor de eerste keer gewürztraminer. Ik werkte toen net bij het Wijnhuis en wilde een proeverij geven voor familie. Het rijtje wit: Nieuw-Zeelandse sauvignon blanc, Amerikaanse chardonnay en gewürztraminer uit de Elzas. Ik kende die laatste druif nog niet. In mijn research naar dit ras, las ik ergens dat “de gewürztraminer doet denken aan en geparfumeerde dame, die net een spuitje teveel op heeft gedaan.”
Ik dacht direct aan een Karin Bloemen-achtig figuur, met een kapsel dat stijf staat van de geurende haarlak, een grote baljurk vol kleur en in elke hand een bos rozen. Zo iemand waar je naar blijft kijken, en waarvan de parfum nog tien minuten nadat ze gepasseerd is, in je neus blijft zitten.
De personificatie van wijn ten top.
Ik snapte de omschrijving die ik had gelezen pas toen ik de gewürztraminer rook en proefde. En inderdaad: lychee, rozen, rijp geel fruit en de hele kruidenier kwamen voorbij. Karin Bloemen herself kroop nog net niet uit mijn glas.
Vanaf dat moment was ik geïntrigeerd door de taal van wijn. We gebruiken zoveel woorden, metaforen en vergelijkingen om wijn te omschrijven. Zo leggen we de Pugliaanse primitivo’s in de winkel uit als ‘zwoel’. Bij ‘zwoel’ kun je denken aan de lippen van Angelina Jolie, of aan een zomeravond in juli, als de lucht die langs je gezicht strijkt, nog warm is. Maar als je zwoel koppelt aan wijn, betekent het ook rond, volfruitig, fluweelzacht en rijk. De perfecte term dus, voor zachte wijnen uit warme gebieden.
Dat is het mooie aan wijn, en ook het mooie aan taal. Er zijn honderd bijvoeglijk naamwoorden te bedenken voor één wijn, en tegelijkertijd zijn er soms te weinig woorden om smaak goed over te brengen.
Als ik klanten over een wijn vertel, ben ik constant bezig met het vinden van de juiste termen. Wanneer is mijn verhaal begrijpelijk genoeg? Als ik de houtgerijpte Menetou Salon van Châtenoy elegant noem, is het dan duidelijk wat ik bedoel? Of denkt mijn toehoorder aan een ballerina, met een verfijnde motoriek, strakke knot in het haar en slanke ledematen? Want ook dat is elegant.
Die metaforen maken dat wijntaal al snel wollig wordt. In mijn cursusboeken kom ik termen tegen als ‘rondborstige wijn’ en ‘verlegen wijn’. Het zijn lege begrippen voor iedereen die niet dagelijks met wijn werkt. Maar in de winkel ervaar ik dat het ook anders kan. Je hoeft wijn niet ingewikkelder te maken dan het is. Wij gebruiken termen als fris, vol en zacht om een wijn te omschrijven. Het liefst zo begrijpelijk mogelijk. Gewoon zoals het is.
Soms hebben we onze eigen taal met klanten. Dan vraagt iemand om een ‘doosje koe’ en dan weten mijn collega’s en ik precies wat bedoeld wordt: de appassimento uit Zuid-Italië, met een koe op de voorkant van de fles. We doen graag mee aan dit eigen taaltje en veroordelen dat niet. Iemands uitspraak verbeteren doen we ook niet graag. Daar wordt het allemaal zo stijfjes van.
Liever rukken we de naam van wijn zelfs compleet uit het verband. De Portugese Vinha da Fonte, is inmiddels verbasterd tot Víena da Fontuhhh. De viognier druif (zeg: vionjée) spreken we dankzij Piet uit als viGONjee. En de witte Bordeaux Haut Grelot noemen we steevast HOUT Grelot. De Fransen, die dezelfde wijn ‘O Grelo’ noemen, zouden onze uitspraak hoofdschuddend aanhoren. Maar wij gniffelen erom, en cultiveren ons eigen, unieke taaltje in de winkel.
In mij schuilt een kleine taalpurist. Ik hou van taal, van grammatica, de regels die daarbij horen, van woorden en verhalen. En toch vind ik het heerlijk om alle taalregels soms ongegeneerd los te kunnen laten. Piet is daar met zijn verbasteringen (on)bedoelde taalfouten vaak de aanjager van, en brengt mij en Ruben er bijna dagelijks door in een lachstuip. Het zorgt voor veel lol achter én voor de schermen.
We weten heus wel hoe het hoort, maar steken graag de draak met de taal van wijn. En wat maakt dat uiteindelijk ook uit. Als we elkaar maar snappen, toch?
Lotte